De inrichting van ‘vanzelfsprekende ontmoetingsplekken’

Het sociale klimaat in een wijk is gebaat bij plekken waar bewoners uit verschillende sociale kringen elkaar vanzelf en geregeld tegen komen omdat ze er iets te zoeken en te doen hebben. Kan je die plekken ook maken en waar moet je dan op letten?

Bewoners van een wijk leven voornamelijk langs elkaar heen. Dat kan niet anders en daar is niks mis mee. Sterker nog, voor het sociale klimaat in een wijk zijn oppervlakkige contacten belangrijker dan hechte sociale netwerken. Binnen zo’n netwerk van familieleden, vrienden en andere ‘naasten’ wordt persoonlijke aandacht en zorg uitgewisseld. Niet onbelangrijk, maar het speelt zich af binnen een relatief kleine kring van meestal ‘ons soort mensen’ die elkaar kunnen bevestigen in het idee dat zij het samen goed met en voor elkaar hebben maar dat de rest van de wijk/stad/wereld heel anders is, niet deugt, onverschillig of onveilig is. Het gaat goed met mij, met ons, maar…

Om je thuis en op je gemak te voelen in een sociaal gemixte wijk zijn contacten buiten je eigen sociale kring belangrijk. Niet per sé vriendschappen of koffiedrinkrelaties; het is al genoeg als je ‘bekende gezichten’ van elkaar bent. ‘Vertrouwde vreemden’ zoals Milgram (1977) ze noemde naar aanleiding van zijn onderzoek tijdens spitstijden op een forensenstation in New York. Door kijken en afluisteren, soms een korte uitwisseling (“Weer te laat!”) weten mensen op den duur nog best veel over die andere wachters op het perron te vertellen. Zo’n perron is formeel gezien een semi-publieke ruimte en functioneert op forensentijden als ‘vanzelfsprekende ontmoetingsplek’; al werkt het in deze tijden van oortjes en smartphones mogelijk anders dan in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Een ‘vanzelfsprekende ontmoetingsplek’ is een plek waar verschillende soorten mensen elkaar tegen komen omdat ze er iets te zoeken hebben, zoals een tabak/tijdschriftenzaak met een pakketfunctie, een kinderboerderij, een haringkraam met een luifel, een goed gesorteerde kringloopwinkel, een autowasplaats of een buurtbibliotheek. Door elkaar daar geregeld tegen te komen, herhaling is belangrijk, kunnen uitwisselingen tussen ‘onbekenden’ ontstaan. Een blik van herkenning, een groet, een kort praatje, het afluisteren ervan, en uiteindelijk misschien ook een vraag, want door deze ‘publieke vertrouwdheid’ (Fische 1982) worden mensen uit verschillende sociale kringen beter benaderbaar voor elkaar.

Sociaal-fysieke infrastructuur
Niet alleen individuele mensen, ook een wijk kan daar profijt van hebben. Een sociaal-fysieke infrastructuur van functionele ontmoetingsplekken is de doorslaggevende factor voor het aantal bewonersinitiatieven en de collectieve zelfredzaamheid, concludeert Sampson (2005) op basis van een wijkvergelijkend onderzoek in Chicago over een periode van dertig jaar. Eric Klinenberg begint zijn boek Palaces for the people met een dramatischer voorbeeld. Ook uit Chicago trouwens. In de week van 14 tot 20 juli 1995 stierven daar door een extreme hittegolf 799 mensen. Uit onderzoek bleek dat er naar verhouding veel oude geïsoleerde bewoners van arme, onveilige wijken gestorven waren. Maar er waren ook grote verschillen tussen de arme, onveilige wijken. Sommige van die wijken hadden zelfs een lagere sterftescore dan de rijkste wijken van Chicago. De statistieken konden dat niet verklaren, maar door in die wijken rond te lopen, ontdekte Klinenberg waar het hem in zat: “the social infrastructure: the physical places and organizations that shape the way people interact”. In de wijken met hoge sterftescores hadden mensen geen andere normen en waarden dan in de wijken met een lage sterftescore, ze misten simpelweg in hun wijk een aantrekkelijke sociaal-fysieke infrastructuur waar dagelijkse vanzelfsprekende ontmoetingen plaats kunnen vinden, waar sociaal kapitaal kan ontstaan.

Kan je zulke plekken ook maken? Of anders gezegd: als je een nieuwe binnen- of buitenplek inricht, hoe zorg je er dan voor dat verschillende groepen mensen hem herkennen als (ook) voor hen bedoeld? En hoe zorg je voor levendigheid? Waar moet je op letten en over nadenken? Acht aanbevelingen op basis van onderzoeken en uitproberen.

  • De samenstelling van de voorbereidingsgroep

Allereerst helpt het als je de plannen voor zo’n plek met een heterogene groep mensen maakt. Daarmee duurt de voorbereidingsfase langer en wordt het inrichten complexer, maar kan de plek wel toegankelijker en herkenbaarder worden voor een brede groep mensen. Eerst met een kleine groep gelijkgestemden een plek inrichten en dan zeggen dat ‘iedereen’ welkom is, werkt niet. Mensen komen niet, want de plek is niet van en voor ‘ons soort mensen’. Of ze passen er niet in, ze storen of vinden niets van hun gading, want er is niet echt op hen gerekend. Met een gemixte voorbereidingsgroep kunnen er van tevoren al oplossingen bedacht worden voor eventuele ingewikkeldheden van gemengd gebruik. Of positiever geformuleerd: kan ervoor gezorgd worden dat de leuke kanten van gemengd gebruik er maximaal uitspringen. Je kunt voetballende jongens (en meisjes) in een hoekje stoppen, je kunt ook bankjes rondom de voetbalkooi zetten.

  • Zichtbaarheid en openheid

Je moet naar binnen kunnen kijken. Mensen associëren geslotenheid met beslotenheid: in gebruik door een bepaalde groep; en ze willen graag van buitenaf zien hoe het er van binnen uit ziet en wie er zitten. De binnenzitters vinden het trouwens ook fijn om naar buiten te kunnen kijken. Dus geen gordijnen, lamellen, plakplastic en (meestal verouderde) affiches voor de ramen. Voor gebruikers die beschutting nodig hebben, zijn er tijdelijke oplossingen (gordijnen kunnen ook weer open) of afgebakende deelruimtes. Bij de inrichting van buitenplekken is het de kunst om een goede combinatie van beschutting en openheid te vinden. Een rustige plekje in de schaduw, of juist de zon, en uit de wind is fijn, maar een park is aantrekkelijker en toegankelijker voor een breed publiek als er ook doorgangsroutes voor voetgangers, hardlopers en fietsers doorheen lopen.

  • Een duidelijke overgang tussen binnen en buiten

Een plek kan alleen open en gastvrij zijn als hij afgebakend is. Als mensen weten: hier stap ik in een domein waar ‘iemand’ over gaat, waar vermoedelijk bepaalde regels gelden. Die (liefst ongeschreven) regels geven een zekere rust, mensen weten waar ze zich aan te houden hebben en wat ze van anderen kunnen verwachten. Afbakeningen creëren intimiteit, omdat ze het gevoel versterken van samen op één plek te zijn; voor min of meer hetzelfde doel. Dat verkleint de afstand tussen mensen en maakt het makkelijker om iets te vragen of om als buitenstaander te reageren op een gesprek. Denk ook aan de onverwachte ontboezemingen bij overdekte tramhaltes. Bij binnenplekken is er de deur en de drempel. Buitenplekken kunnen afgebakend zijn met hekken en hagen, maar ook subtieler met het reclamevaandel, de luifel, de statafel en de (daarom goed gebruikte) vuilnisbak van het frietkot. Scholen denken vaak opvallend weinig na over de inrichting van de wachtplek van ouders, tenzij er gevaarlijke verkeerssituaties ontstaan.

  • Beweging en activiteiten

‘Ik kwam om wat te doen’, zeggen de mannen van het succesvolle Vadercentrum in het Haagse Laakkwartier. En dat geldt natuurlijk ook voor de winkel, autowasstraat en bibliotheek, zelfs voor wachtplekken als de schoolpoort en de tramhalte. Dat vereist nadenken over programmering (trekt het aanbod een gemengd publiek?) maar ook over inrichting. Als het doen weggestopt is in aparte lokalen, dan kan het gebouw nog steeds een sfeerloze en levenloze verzameling gangen en trappen zijn. Als mensen al doende een beetje langs elkaar heen schuiven, zoals bijvoorbeeld tussen de kasten van een bibliotheek, ontstaan mogelijkheden voor uitwisseling. Het doen geeft gespreksstof voor ‘small talk’ of juist informatieve gesprekken tussen onbekenden: “De tram is al weer te laat”, “Waar vind ik…?” Niet iedereen hoeft wat te doen. Kijken en commentaar leveren op mensen die bezig zijn, denk aan de mannen bij garages en bouwplaatsen, kan ook een fijne manier zijn om ‘onder de mensen te zijn’.   

  • Nog in te vullen ruimte

Binnen een jaar had Leeszaal Rotterdam West (totaal oppervlak 350m2) helemaal vol kunnen staan met boekenkasten. De stroom tweedehandsboeken gaat maar door. Dat hebben we echter bewust niet gedaan. Als mensen langs de eerste serie boekenkasten heen zijn gelopen, stuiten ze op een lege ruimte, aan drie kanten omlijnd door een drietredentrap, die er bijna om vraagt om er iets te organiseren: een presentatie, filmvoorstelling, concert, lezing etc. Er waren vanaf het begin vrijwilligers die dat wilden doen, maar deze ruimte is nog veel vaker gebruikt door bezoekers die ter plekke op ideeën kwamen. Nieuwe ideeën omdat ze graag iets willen doen in de Leeszaal; of oude ideeën waarvoor ze in de Leeszaal een plek vinden om te realiseren. Activiteiten die weer nieuwe bezoekers trekken. Een keuken zonder vaste gebruikers kan ook zo’n ‘opwekkende’ functie hebben. Of een speeltuin waar alleen wat materiaal ligt waar kinderen wat mee kunnen bouwen. Een vanzelfsprekende ontmoetingsplek is nooit af; er moet altijd ruimte blijven om iets toe te voegen.

  • Gastheren/vrouwen

Sommige winkeliers en frietbakkers zijn echte animators. Ze knopen makkelijk praatjes aan en brengen met hun kwinkslagen levendigheid en warmte in en om de toonbank. Soms kan een treinconducteur een halve coupé met telefoonwatchers aan het praten krijgen. Niet iedereen heeft die kwaliteiten en niet op elke vanzelfsprekende ontmoetingsplek loopt iemand rond die erover gaat, maar bij het creëren van een nieuwe plek of vitaliseren van een oude plek, is het nuttig om over die gastvrouw/heerfunctie na te denken. Een bord met huisregels aan de muur roept heel andere associaties op dan een persoon waar je iets aan kunt vragen en die je daarmee over de drempel helpt. Het ongemak om met je laptop naast een onverzorgde dakloze krantenlezer te zitten, is een stuk minder als je weet dat er iemand oplet. Uiteindelijk kan je dan ontdekken dat je met een dakloze ook gewoon iets kunt uitwisselen.  

  • De geschiedenis van een plek

Wijken veranderen. ‘Oude’ wijkbewoners, die niet altijd heel erg oud zijn, zien vertrouwde ontmoetingsplekken verdwijnen. Tegelijkertijd zien ze plekken ontstaan die voor de nieuwe bewoners bedoeld lijken te zijn. Hoewel het één geen 100% gevolg is van het ander, kan naast een gevoel van verlies ook een gevoel van verdringing ontstaan. Een Rotterdamse rapper zei onlangs tegen me: “Het was een lelijk plein, maar het was wel ons voetbalplein. Nu is het een mooi groen plein, waar je niet meer kan voetballen. Het lijkt wel of onze vertrouwde lelijkheid er niet meer mag zijn.” Bij het creëren van een nieuwe ontmoetingsplek kan je niet om de geschiedenis van die plek, straat, wijk heen. Verzamel verhalen (en mensen), geef ze een podium en neem ze mee in het maken van nieuwe plannen.

  • Verschillende sferen en gebruikers

Ook vanuit het gezichtspunt van gemeentelijk welzijnsbeleid lijkt het creëren of vitaliseren van ontmoetingsplekken effectief sociaal beleid. Maar daar zit ook een valkuil. Vanuit beleid kan je uit efficiëntie-overwegingen bij centralisering uitkomen. Ofwel één ‘Huis van de Wijk’ of hoogstens een paar plekken waar iedereen zich in moet kunnen vinden. Dat is echter een onmogelijke opgave en een onwenselijke situatie. Het is een uitdaging om heterogene initiatiefgroepen te formeren en plekken in te richten voor gemengd publiek en gebruik, maar dat moeten niet allemaal dezelfde soort plekken worden. Niet iedereen houdt van friet en/of voetbal en/of kerstballen, heeft een auto of kinderen van de basisschoolleeftijd. Een wijk heeft vanzelfsprekende ontmoetingsplekken nodig met verschillende sferen en gebruikers.

Ik schreef dit stuk voor het rapport van Arnold Reijndorp over de wijk Brugse Poort in Gent. Vandaar ‘frietkot’. Zie ook:

Joke van der Zwaard (2010) Scènes in de Copycorner. Van vluchtige ontmoetingen tot publieke vertrouwdheid. Amsterdam/Haarlem, Sun Trancity.

Joke van der Zwaard & Corrie Kreuk (2012) Ik kwam om wat te doen. Werkwijze en betekenis van Vadercentrum Adam. Rotterdam, E3D. downloaden via  https://haagsevaders.nl/in-de-media/methodiek-boek-vadercentrum/

Maurice Specht & Joke van der Zwaard (2015) De uitvinding van de Leeszaal. Collectieve tactieken en culturele uitwisselingen. Amsterdam/Haarlem, Trancity/Valiz

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven