Beperk je niet tot de zogenoemde ‘sleutelfiguren’ was/is altijd mijn waarschuwing in onderzoekworkshops voor sociale professionals en wijkambtenaren. Zoek bewust naar afwijkende meningen, want die helpen je reflecteren op de vanzelfsprekende vooronderstellingen en bekende waarheden over (de mensen in) de wijk. Door mijn (onbetaalde) activiteiten in het Oude Westen ben ik sluipenderwijs zelf sleutelfiguur c.q. ‘native informant’ geworden en merk ik hoe moeilijk het is om vanuit die ‘ondergeschikte’ positie redeneringen en praktijken voor het voetlicht te brengen die niet passen binnen bestaand beleid. Een sleutelfiguur moet behoorlijk eigengereid zijn om niet strategisch te worden ingelijfd.
Volgens Van Dale zijn sleutelfiguren: 1) (belangrijke) personen om wie alles draait, en 2) contactpersonen van instellingen en informele leiders. De pragmatische definitie in de sociale sector is: maatschappelijk betrokken individuen met toegang tot brede en verschillende informele en formele netwerken. Denk aan: de centrale vrijwilliger van de speeltuinvereniging, de aanjager van een populair bewonersinitiatief, de trouwe bezoeker van wijkvergaderingen, de leidster van een oproepbaar netwerk van vrouwen, de informele ‘vraagwijzer’ van de wijk. Sleutelfiguren heb je in vele soorten en maten. Hun gemeenschappelijke – door buitenstaanders toegeschreven – kenmerk is dat ze de toegang, ofwel de sleutel, zijn tot groepen bewoners: niet alleen de personen, ook hun ervaringen en opvattingen.
De bril
Over dat laatste, het gebruik van sleutelfiguren als ‘native informants’ of ervaringsdeskundige wijkbewoner gaat mijn waarschuwing. Ze kennen veel mensen of ze kennen een bepaalde groep mensen heel goed, dat is buiten kijf. Hun betrokkenheid bij bepaalde wijkzaken blijkt uit hun bezigheden. Ze zijn makkelijk benaderbaar, hebben een verhaal en zijn vaak gewend om met professionals te praten. Het risico is echter dat het verhaal van zo’n veel geconsulteerde actieve wijkbewoner steeds meer toegesneden wordt op de vragen en opdrachten van de professionals, ambtenaren en onderzoekers die een beroep doen op zijn/haar ‘ervaringskennis’. Ze nemen op den duur de termen, probleemdefinities en categorieën, ofwel het interpretatierepertoire, en daarmee de professionele en beleidsmatige buitenstaandersbril over. De arme, oude of slecht-ter-bene buurtgenoten gaan bijvoorbeeld allemaal ‘kwetsbaar’ heten. Kinderen zijn niet meertalig, zoals ze op straat en in de speeltuin laten horen, maar ze hebben een ‘taalachterstand’. De behoefte van moeders aan kennis, advies en uitwisseling van ervaringen over opvoeding wordt: er zijn hier veel ouders met opvoedproblemen. De omgangsvormen op straat worden een sociale cohesie- of integratiekwestie. Op deze manier krijgt de beroepsmatig geïnteresseerde buitenstaander een herkenbaar en begrijpelijk verhaal, met mooie aanknopingspunten voor bestaand beleid, maar weinig inzicht in de diversiteit en tegendraadsheid van opvattingen en -gedragspatronen in de wijk. Individuele en collectieve tactieken om binnen of langs de randen van de ruimte die strategieën van overheid en markt toelaten zaken naar eigen inzicht naar eigen hand te zetten.
Het geld
Aldus onderzoeker/schrijver dr Joke van der Zwaard. Maar nu ben ik zelf sluipenderwijs sleutelfiguur in mijn wijk geworden en merk ik hoe moeilijk het is om vanuit die positie inzichten en praktijken voor het voetlicht te brengen die niet in bestaand beleid passen. Ik woon ruim veertig jaar in het Oude Westen, was een tijd lang eind/redacteur van de Buurtkrant, maar kreeg definitief het label ‘sleutelfiguur’ als mede-initiatiefnemer van de Tussentuin (2010) en daarna een extra ster als mede-initiatiefnemer van Leeszaal Rotterdam West (2013). Ik merkte dat als eerste aan iets heel praktisch: geld. Als onderzoeker/zzp-er was ik gewend om betaald te worden voor een lezing, workshop, praatje in groot en klein verband. Een sleutelfiguur vraagt echter geen honorarium, ook niet als het publiek in betaalde tijd op bezoek komt. Ik kreeg zelfs de indruk dat dat niet deugt. Ik doe al die dingen toch vrijwillig? Of wil ik er stiekem toch aan verdienen? Toen het aantal verzoeken voor interviews en praatjes over de Leeszaal echt uit de hand begon te lopen, we gaven er 150 in de eerste twee jaren, besloten mede-initiatiefnemer Maurice en ik om er in ieder geval een donatie voor de Leeszaal uit te slepen. Als we uitleggen dat de Leeszaal geen overheidssubsidie krijgt, vinden de meesten dat wel acceptabel.
Verschillende interpretatierepertoires
Over de betaling van mijn verhaal kan ik wel compromissen sluiten, als het over de inhoud gaat ben ik geneigd om meer op mijn strepen te staan, maar hoe doe je dat? Hoe vermijd ik bijvoorbeeld dat mijn enthousiaste verhaal over de Leeszaal gehoord wordt als: burgers nemen vanzelf voorzieningen over als de overheid zich ‘terugtrekt’ en doen het misschien wel beter? Dat je het moet zien als ‘rebels optimisme’: zelf doen met een kritische boodschap, ’t kan ook anders. Hoe maak ik duidelijk dat je op vrijwilligers kunt rekenen, ook op vrijwilligers die veel overlevingszorgen hebben, dat ze allerlei vormen van vakmanschap inbrengen, maar dat er toch geen ‘businesscase’ van de Leeszaal te maken is? Dat ‘de markt’ niet kan zorgen voor sociale, culturele en educatieve basisvoorzieningen in een wijk als het Oude Westen. Hoe voorkom ik dat Maurice en ik gezien worden als de onmisbare ‘best persons’ zonder wie zo’n initiatief niet kan ontstaan én voortbestaan? En dat mensen snappen dat de – door de gemeente uitgeklede – Aktiegroep Oude Westen heeft gezorgd voor de noodzakelijke humuslaag, het netwerk van actieve bewonersgroepen? Hoe maak ik duidelijk dat de Leeszaal als publieke plek een sociale functie heeft voor de buurt (en omgeving), maar toch geen buurthuis is? Dat het voor de sociale kwaliteit van een sociaal gemixte wijk misschien wel belangrijker is dat mensen naast elkaar koffie drinken dan dat ze met elkaar koffie drinken. Waarom de Leeszaal zowel ‘laagdrempelig’, of zoals we het zelf liever noemen: ‘gastvrij’ is, als ‘moeilijke’ experimentele programma’s wil brengen? En dat we blij zijn met de gemiddeld duizend boeken die per week gebracht worden, maar dat we die wel kritisch selecteren omdat ons boekenaanbod kwaliteit moet hebben.
Kan de ondergeschikte praten?
In een praatje kan ik zelf mijn woorden kiezen, al is het gissen wat mensen oppikken van mijn manier van kijken en analyseren. Ik wijs op ons boek ‘De uitvinding van de Leeszaal’, waarin het allemaal preciezer wordt uitgelegd, maar wie van de vele professionele bezoekers zou dat hebben aangeschaft? Van interviews kan ik echt ongelukkig worden als de vragen niet aansluiten bij wat ik wil vertellen. Door de begrippen die gebruikt worden: versterkt de Leeszaal de sociale cohesie (veiligheid, zelfredzaamheid, integratie, participatie) in de wijk? En door de beoordeling en categorisering van bewoners: zwakke en sterk schouders bijvoorbeeld. Het concept-resultaat van die interviews zie ik wel als het een specifieke publicatie over de Leeszaal is, maar bijna nooit als ik als ‘sleutelfiguur’ ben ondervraagd. Ik heb me vaak verbaasd over deze ‘slordigheid’ totdat ik me realiseerde dat ik als ‘sleutelfiguur’ c.q. ‘native informant’ geacht wordt de kleine verhalen uit de wijk te leveren op basis waarvan anderen het grote verhaal over de wijk maken. De overtuigingskracht van sleutelfiguren zit in hun positie in het sociale netwerk van de wijk, het aantal contacten, in wat zij doen maar niet in wat zij denken. Denken doen anderen. Hoe belangrijk ze ook zijn voor de onderzoeker (of beleidsmaker), ‘native informants’ bereiken nooit de ‘narrative position’, zoals de Indiase filosofe Gayatri Chakravorty Spivak schreef in ‘Can the subaltern speak?” (Kan de ondergeschikte praten?), een kritische analyse van postkoloniaal Europees etnografisch onderzoek.
Informatie geven en doorgeven
Binnen het sociaal beleid zijn sleutelfiguren niet alleen informatiegevers, maar ook informatiedoorgevers. De Leeszaal wordt geregeld benaderd door professionals die op zoek zijn naar de doelgroep van een programma: eenzame ouderen, vluchtelingen, nieuwkomers, laaggeletterden, taalvrijwilligers, arme mensen, baanlozen enz. Een enkele keer leggen we wel eens een contact, meestal verwijzen we naar de folderkast of adviseren we de programma-aanbieder om zelf ter plekke contact te zoeken. En soms stellen we de Leeszaal beschikbaar voor een voorlichtingsavond. Zoals de informatieavond over de flexibilisering van de horecasluitingstijden op de Nieuwe Binnenweg. Helaas kwamen de volgende dag gealarmeerde stadswachten langs om de Leeszaal te inspecteren op aanwezigheid van alcoholhoudende dranken, waarna een boete van € 1030 werd opgelegd. Of de informatie- en wervingsavond voor buurtpreventiegroepen, een onderwerp waar ik persoonlijk niet erg warm voor loop en die door de toegestroomde bewoners vooral werd gebruikt om hun beklag te doen over gebrek aan professionele bescherming voor drugsgerelateerde onveiligheid.
Linking pin op een infographic
Onlangs kreeg ik een vraag waar ik van in de war raakte. De communicatie-afdeling van de gemeente heeft als ‘experiment datagestuurde communicatie’ een ‘infographic’ gemaakt van plekken en mensen in het Oude Westen. Ik ken het experiment, heb de ambtenaar van allerlei informatie voorzien, ik wist dat er een digitale kaart met ontmoetingsplekken uit zou komen, maar de vraag of mijn naam plus contactgegevens daar als ‘sleutelfiguur’ ook op vermeld zou mogen worden, overviel me. Ik denk dat ik toch de illusie had – omdat er sprake was van een experiment – dat die plekken gebruikt zouden worden voor een andersoortige, namelijk tweezijdige communicatie met de beoogde ‘doelgroep’. Om te onderzoeken: past het verhaal van de gemeente bij het verhaal van deze mensen over dit onderwerp? Daar hebben ze mij niet bij nodig. In het toestemmingsformulier voor het gebruiken van mijn persoonlijke gegevens gaat het echter over een instrument dat ervoor moet zorgen dat de informatie/voorlichting van de gemeente ‘op de juiste plek bij de juiste doelgroep landt.’ Van bovenaf gedropt dus; en niet hoe het landt, maar dat het landt. En binnen die traditionele communicatiestrategie word ik een linking pin op de landingskaart op het kantoor van de stadsmarinier (what’s in a name!). Terwijl ’t Kan anders mij op ‘t lijf geschreven staat, en ik altijd tal van voorbeelden paraat heb van creatief tactisch handelen binnen de ruimte van overheid- en marktstrategieën, wil men mij inlijven in welke gemeentelijke strategie dan ook die over het Oude Westen moet worden uitgerold. Een geluk bij een ongeluk: een sleutelfiguur wordt niet betaald voor haar nuttige werken en informatie, dus ze kan ook gewoon dat toestemmingsformulier niet invullen. Functionarissen die iets te vertellen, liever iets uit te wisselen hebben, weten haar toch wel te vinden. Probleem in coronatijden is wel dat onze praatjes als inkomstenbron van de Leeszaal weggevallen zijn, terwijl de huur en andere vaste lasten wel doorbetaald moeten worden.
26 maart 2020