Na iedere begrafenis zei mijn vader: ‘Dat is het erge van oud worden, al die mensen om je heen die dood gaan.’ Dat was vóór de allerergste begrafenis, die van zijn vrouw. Zij stierf zomaar, in een kwartiertje, in de badkamer. Daar had hij geen woorden voor. Enkel het verhaal, in vele versies, dat hij het niet had zien aankomen. Als een soort verontschuldiging, alsof hij niet goed had opgelet en daardoor niet had voorkomen dat de dood toesloeg. Want mijn moeder was vitaal, ze rende twee keer per week met een seniorenclubje door het bos. En ze was pas 73, hij 84, hij moest zelfs in langzaam wandeltempo al bij het eerste bankje in het bos uitrusten. Het was de verkeerde volgorde. Vond hij, vonden wij kinderen ook.
Hij werd 94, Ik word dit jaar 73. ‘Zou je niet zeggen!’ Ja, ja, hoe moet een 72jarige er dan wel uit zien? Ik loop geen rondjes door het bos, of langs de Maas, nooit gedaan. Maar verder word ik – net als mijn moeder – tamelijk onopvallend elk jaar een jaartje ouder. De kleur van mijn haar komt al 40 jaar uit een pakje van de Marokkaanse groenteboer. Als zzp-er is er geen harde pensioengrens, behalve die prettige maandelijkse uitkering, waardoor het onbetaalde werk nog meer terrein won. Ik had geen wensenlijst van eindelijk ‘leuke dingen’ doen. Ik deed al dingen die ik leuk en waardevol vind. Toen ik laatst mijn website ververste en de archiefmappen ‘publicaties’ en ‘projecten’ overzette, dacht ik wel: wat een lange lijst! Mijn huidige tempo is langzamer, al ga ik in de ogen van anderen nog steeds snel. Dat zijn vertrouwde anderen, mensen met wie ik iets deel en doe. Sinds corona voel ik ook ogen van onbekende anderen, mensen voor wie ik enkel een leeftijdscategorie ben: zeventigplusser.
Zoveel geld voor één qaly!?
In het begin maakte ik er nog grapjes over. Ze hebben ‘kwetsbare oudere’ vervangen door ‘zeventigplusser’, want anders voelen mensen als ik zich niet aangesproken door de coronawijsvinger. Daarna volgden meer leeftijdsgebonden speldenprikken. Enthousiasme over het coronabeleid in Zweden bijvoorbeeld, waarin zeventigplussers op dringend verzoek in ‘zelfisolatie’ gingen, zodat de rest van de bevolking hun ‘gewone’ leven (beeld: volle terrassen) konden voortzetten. Nergens in Europa stierven door corona zoveel ouderen, want in de Zweedse verzorgingshuizen kregen ze wel morfine, maar geen zuurstof en geen ambulance naar het ziekenhuis. Of ‘dor hout’. Provoceren is het verdienmodel van Jort Kelder, maar dan moet je wel precies weten hoe ver je kunt gaan. Zo ver kan het dus. Discussies over het selecteren op leeftijd voor levensnoodzakelijke zorg. Dat is rechtvaardig, zegt een medisch-ethische adviescommissie; en de meerderheid van de Tweede Kamer zegt het haar na. Een zeventigplusser voor laten gaan, is de verkeerde volgorde. Een veertiger heeft ook het recht om zeventigplus te worden. Het is kosten-inefficiënt, zegt de gezondheidseconoom. Met die dure IC-behandeling win je bij zeventigplussers gemiddeld één qaly, één levensjaar met kwaliteit, rekende Ira Helsloot uit. ‘Bierviltjeswetenschap’, zeggen zijn collega’s, maar hij haalde er alle kranten en talkshows mee. Dit is geen grap meer, het is menens.
Het doel van opruimen
Intussen verzin ik bij elke nieuwe coronamaatregel wat er nog wel mogelijk is. Voor mezelf en voor de collectieven waarbij ik betrokken ben. Zoals De Leeszaal. Een vrijwilligersorganisatie op non-actief, dat bestaat niet. Een enkeling verdenkt mij ervan corona en de regels niet serieus te nemen; anderen benijden mijn onverwoestbare energie. Het eerste klopt niet, het tweede is betrekkelijk, want ik merk dat die leeftijdsdiscussie onder mijn huid kruipt. Omdat ik meer thuis ben, ga ik – net als veel mensen – opruimen. Nou houd ik van opruimen en ben ik van nature een ontspuller, als ik ooit al aan die spullen begin. Het is mij sinds een aantal jaren ook niet vreemd om bij sommige aanschaffen te denken: daar kan ik de rest van mijn leven wel mee toe. Toen tassenmaakster Dor(r)a ging stoppen met haar zaak, vroeg ik haar om nog zo’n zelfde tas te maken als die ik 25 jaar eerder bij haar had gekocht. Nooit een tassenvrouwtje geweest. De oude had ik al een paar keer gerepareerd en de nieuwe (met een aangepast telefoonopbergvak) is dan voor de rest van mijn leven. En na het lezen van een interview met Hella Haasse in de Groene Amsterdammer, waarin zij (93 jaar) vertelt dat ze dagelijks met veel genoegen persoonlijke documenten en mislukte teksten door de shredder haalt, heb ik ook zo’n papierversnipperaar aangeschaft. Dat interview is van 2011, zie ik tot mijn verwondering. Zo lang ben ik dus al met opruimen in het licht van de eindigheid van mijn leven bezig. Maar tot voor kort gingen er alleen financiële administraties ouder dan 7 jaar door de papierversnipperaar. Meer mag niet van de belastingdienst. En die tas kocht ik voor minstens weer 25 jaar, terwijl ik de laatste maanden opruim alsof ik nog maar 1 qaly tegoed heb.
Van dat drastisch ingekorte persoonlijke toekomstperspectief werd ik me met een schok bewust toen ik in de Volkskrant van 31 december j.l. een verhaaltje las over meneer van Vollenhoven, die tot corona vijf dagen per week pianoconcerten gaf in verpleeg- en buurthuizen. Zij blij, hij blij. Hij ging er op de fiets naar toe, met bladmuziek en stoelverhoger in de fietstas. Tijdens de eerste lockdown nodigde zijn dochter hem uit om bij haar te logeren, dat was aangenaam, ze maakten samen fietstochten, maar na zes weken gaf hij toch de voorkeur aan zijn eigen huis en de piano. Jammer van die concerten, maar vervelen doet hij zich niet. Meneer van Vollenhoven is 99 jaar. Dat was een schok van verlichting en opluchting. Alsof de deuren en ramen van mijn leven weer werden opengezet. Dat kan dus ook, nog ruim 25 jaar. Wat je in die tijd niet allemaal nog kunt doen, meemaken, ontdekken, leren, werken aan een betere omgang met de wereld om ons heen. Ik heb nooit grootse toekomstplannen gemaakt, dat ga ik nu ook niet doen. En ik kan morgen ziek worden en overmorgen dood gaan, maar ik ruim nu heel anders op: ik maak plaats voor nieuwe boeken, mappen en dingen die ik misschien nog een keer kan gebruiken.
‘Lief zijn voor jongeren’
Misschien ter bezwering van de hervonden levensruimte ging ik terug naar teksten die mij het meest van mijn stuk brachten. Althans, voor zover ik me daarvan bewust ben. Daarvoor googelde ik Marli Huijer, filosoof. In mijn herinnering had zij het over zeventigplussers als rupsjes-nooit-genoeg. De toegenomen levensverwachting zou bij deze groep geleid hebben tot een irreële, onverzadigbare en egoïstische wens/verwachting naar nog meer jaren, een welhaast oneindige uitstel van de dood. En dat belang, die wens bepaalt te veel het coronabeleid dat het voorkomen van sterfte als enige doel heeft. ‘Is het zo lang mogelijk leven na het 70e jaar een hoger gezamenlijk goed dan het in vrijheid kunnen bewegen, aanraken, dansen en juichen tijdens de adolescentie?’, schrijft Huijer. Zij zegt daarnaast nog allerlei dingen die mij meer aanstaan. Over het onmenselijke dichtgooien van verpleeghuizen bijvoorbeeld. Maar onder de titel ‘Lief zijn voor jongeren’ doet zij bijna een moreel beroep op zeventigplussers om hun levensverwachtingen bij te stellen. ‘Er zijn de laatste decennia gemiddeld tien jaren levensverwachting bij gekomen; hoe erg is het voor die zeventigers als er weer vijf jaar af gaat?’
Niet meer verlangen dan twee tot vier jaar erbij als het nieuwe normaal; zo is het bij mij blijven hangen. Het is een gemiddelde, dat hoef je mij niet te vertellen. Want zoals mijn vader al zei: ‘Dat is het erge van ouder worden, al die mensen om je heen die dood gaan’; en ze zijn steeds vaker jonger dan ik. Marli Huijer gebruikt een gedicht van Vasalis om zeventigplussers als ‘uitgebrande scheepjes’ tegenover jongeren als ‘frisse schepen’ te zetten. Tamelijk smakeloos. Ik lees het gedicht als een troostgedicht voor al die te vroeg overleden vrienden en vriendinnen.
Scheepje varen van M. Vasalis
Aan beide oevers zit een vrouw:
de ene laat een scheepje gaan,
verheugd en fris, hoog op het water;
de andere pakt het peinzend aan,
zwart, scheef, een uitgebrande
krater.
Soms kijken zij elkander aan,
dan moet een blinkend schip
vergaan,
halverwege.
De een weent, de andere lacht,
niet triomfantelijk, maar zacht,
bijna verlegen.