Op Stadsdebat Levendige wijken. Gemeente Antwerpen, december 2016.
‘Heeft u goed contact met uw buren?’ ‘Hangt er van af wat u daarmee bedoelt en over wie we het hebben’ is het meest logische antwoord, maar dat past meestal niet op het antwoordformulier van de wijkonderzoeker en interventieprofessional. Om het sociale klimaat of ‘de levendigheid’ van wijken te beoordelen en zo nodig te verbeteren, is het echter nodig om af te stappen van het idee dat meer contact altijd beter is en om onderscheid te maken tussen verschillende soorten relaties in een wijk (en daarbuiten). Om te beginnen: buren zijn (meestal) geen vrienden en moeten het liever ook niet worden. Vrienden zijn geestverwanten van wie we leren hoe belangrijk het is kritiek te leveren en hoe zwaar die te ontvangen. Met buren hebben we niet per sé iets gemeen; van hen leren we hoe belangrijk het is verdraagzaam te zijn en hoe moeilijk verdragen te worden. Beide leerprocessen verlopen niet zonder slag of stoot. Bij vriendschappen horen ruzies over emotionele en ideologische kwesties en dan is het fijn dat je even een tijdje afstand kunt houden. Buren kunnen dat niet, die zitten letterlijk aan elkaar vast, waardoor uit de hand gelopen ontboezemingen tot drama’s kunnen leiden. Ook omdat je ongewild soms al zo veel van elkaar hoort en ziet. ‘Goede buren overlopen elkaar niet.’ ‘Ze blijven op hun eigen.’ ‘Goede schuttingen maken goede buren.’ Allemaal uitdrukkingen voor de verstandige afstandelijkheid die volgens eeuwenlang beproefd recept een goede burenrelatie typeert. ‘Maar in nood staan we voor elkaar klaar’, dan is een goede buur even beter dan een verre vriend.
(lees ook: ‘De kleine filosofie van het rijtjeshuis’ van Pieter van Hoexum, die zich behalve door eigen ervaringen liet inspireren door Michel de Montaigne, 1533-1592)
Voor het oplossen van kleine noden hebben we ‘tactische verwantschappen’. Een simpel praktisch voorbeeld van dit type relatie zijn oudere vrouwen met een hond. Ze lopen normaal gesproken liever niet alleen ’s avonds laat buiten, maar door dat hondje moeten ze wel. Dat lossen ze op door allemaal op ongeveer dezelfde tijd hun hondje uit te laten. In mijn wijk is dat 22.30 uur. Daar is niet over vergaderd, dit is van de nood een deugd maken met mensen met wie je een specifieke verwantschap hebt. In dit geval: vrouw, van zekere leeftijd, met een hond. Een vierde soort (buurt)relatie heb je met de mensen die je alleen van gezicht kent. Soms weet je ongeveer waar ze wonen, of misschien wonen ze niet in je wijk maar zie je ze wel geregeld op een bepaalde plek, in de tram naar je werk bijvoorbeeld. Dat zijn de ‘vertrouwde vreemden’. De aanwezigheid van vertrouwde vreemden kunnen het thuisgevoel en gevoel van veiligheid in een bepaald gebied vergroten. Soms zelfs beter dan familie en vrienden, want die kunnen het er met zijn allen over eens zijn dat ze het met elkaar wel goed hebben, maar dat de rest van de wijkbewoners van een ander onbetrouwbaar soort is. Vertrouwde vreemden blijven op afstand, maar eventuele gevoelens van ongemak kunnen afnemen, omdat ze op den duur van elkaar weten wat ze van die onbekende andere(n) kunnen verwachten. Herhaling en voorspelbaarheid zijn ook randvoorwaarden voor ‘levendige wijken’. Levendige wijken zijn dus wijken met voldoende ‘vanzelfsprekende ontmoetingsplekken’, met homogene en heterogene publieken, waar mensen op een prettig afstandelijke manier vertrouwd met elkaar kunnen worden.