Het sociale (on)gemak van een binnentuin

Door de aanleg van een collectieve binnentuin kunnen de sociale relaties tussen de omwonenden verbeteren, maar ook verslechteren. Net zoals bij de fysieke kant hangt het resultaat af van een vakkundige en zorgvuldige omgang met de bestaande (sociaal-) ecologische infrastructuur.

‘Sociale cohesie’ is als beleidsdoel weer een beetje uit de mode. Er wordt tegenwoordig meer gesproken over ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘tegenprestaties’. Toch is het idee niet verdwenen dat door een gezamenlijke aanpak van de woonomgeving, zoals het aanleggen, onderhouden en gebruiken van een collectieve binnentuin, de sociale relaties van de omwonenden zullen verbeteren. Door het samen plannen maken, aan iets werken en van het resultaat genieten leren mensen elkaar beter kennen; dat is het primaire voordeel. Mogelijk wisselen ze dan ook over andere zaken uit en daar komen dan misschien weer andere gemeenschappelijke activiteiten uit voort; dat is de bonusprijs.

Intensivering van de burenrelaties door een collectieve tuin kan echter ook sociaal ongemak met zich meebrengen, zo wist wijlen mijn vader uit eigen hovenierservaring al in 1974. In een interview met hem in het plaatselijk dagblad van Breda, dat gepubliceerd werd onder de titel: ‘Goeie buren gaan bij elkaar op de koffie via de voordeur en niet achterom’, vertelt hij hoe hij op dat gebied door schade en schande wijs is geworden. Van de enthousiaste opdrachtgevers voor een gemeenschappelijke tuin voor ‘twee onder één kap’ of ‘blokjes van vijf’ kreeg hij vaak al binnen een jaar het dringende verzoek om ergens een – liefst zo hoog mogelijke – afscheiding te maken. ‘Weg fraaie harmonische gemeenschappelijke tuin! En alsof dat op zichzelf al niet erg genoeg was, voelde ik me ook nog schuldig aan die ruzie. Ik had die mensen per slot van rekening in een plantsoen gezet in plaats van ze ieder een eigen tuin te geven. (…) Ik kan tal van voorbeelden geven van goede buren die ruzie met elkaar kregen omdat een te intensief contact achterom iemand op den duur ging irriteren.’

Verstandig afstand houden

25 jaar later, en voordat ik dit krantenartikel tussen mijn vaders spullen vond, trof ik dezelfde levenswijsheid aan onder portiekbewoners in Rotterdamse stadswijken. Goede buren nemen pakjes voor elkaar aan, lenen wel eens wat aan elkaar uit of helpen met het in elkaar zetten van een IKEA-kast. Ze groeten elkaar, houden korte gesprekjes en doen dat bij voorkeur in het portiek of op de stoep. Bij elkaar thuis koffie drinken is een vaag, en volgens sommigen riskant, grensgebied. Het enige wat je met elkaar deelt, is dat je toevallig naast elkaar woont, dus waar moet je het over hebben? En hoe vaak moet je dat dan doen? Vrienden ben je niet en kan je beter niet worden, want vrienden moeten ruzie met elkaar kunnen maken, en dan even afstand nemen, en dat kan met buren niet, daar zit je letterlijk aan vast. ‘Van vrienden leren we hoe belangrijk het is kritiek te leveren en hoe zwaar die te ontvangen, van buren leren we hoe belangrijk het is verdraagzaam te zijn en hoe moeilijk verdragen te worden’, zo onderscheidt vinexwijkbewoner/onderzoeker Pieter Hoexum (2015) buren en vrienden, geïnspireerd door Michel de Montaigne (1563). Hoewel bewoners van een portiekwoning meer irritante of niet voor hun oren bestemd intiem burengerucht horen dan bewoners van huizen zonder gemeenschappelijke trap, blijken de ongeschreven omgangsregels tussen buren in binnenstadswijken, buitenwijken en dorpen nauwelijks te verschillen (Vermey 2008). ‘Goede schuttingen maken goede buren’, heet het in straten met eigen voordeuren. En: ‘we overlopen elkaar niet.’ Daarnaast is een goede buur in alle omstandigheden iemand die in nood voor je klaar staat. Dan mogen even alle grenzen overschreden worden. Dat is de belangrijke uitzondering die de regel van het verstandig afstandhouden bevestigt.

De aanleg van een collectieve binnentuin is dus een – mogelijk riskante – ingreep in de bestaande sociale status quo. Dat is geen reden om het dus niet te doen, maar vraagt wel om een open en zorgvuldige aanpak. Zo zou het opknappen en vergroenen van een binnenterrein niet per sé moeten samenvallen met het (geheel) collectiviseren van dat terrein. Het is bijvoorbeeld niet slim om de bestaande tuinierders hun eigen tuin, en die van anderen die zij onderhouden, af te pakken. Dan straf je de mensen die tot dan toe op dit terrein verantwoordelijkheid hebben genomen, tenzij ze – bijvoorbeeld vanwege een zwakke gezondheid – blij zijn dat ze van die verantwoordelijkheid af zijn. Dat kan allemaal duidelijk worden uit gesprekken waarvan de eindconclusie niet van tevoren vaststaat.

Op Platform Binnentuinen, augustus 2016

foto: Annet Delfgaauw

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven